'Zoudt ge dat wel doen, Florent?' zei Mama. 'Ik kan u toch gemakkelijk in de erla onderbrengen.'

'Nee, Constance. Als ik dan toch mijn boterham moet verdienen, dan zie ik liever nog iets van de wereld.'

'En hij leert een stiel. Bankwerker of frezer of elektricien, dat komt toch altijd van pas, later,' zei Tante Helene.

Nonkel Leon knipoogde achter de rug van Tante Nora. 'En wij zijn van ons vrouwvolk af. 't Gaat ons deugd doen om een keer andere soep te proeven. 't Kan niet alle dagen preisoep zijn. Het is ons beloofd: hoog loon, gelijke rechten als de Duitse arbeidskameraden, gelegenheid voor sport en vermaak. Vermaak, wat wil dat zeggen? Dat ze zorgen voor wat een jong manmens nodig heeft.'

'Als ge maar proper terugkomt,' zei Tante Nora.

'Voortdurend medische controle,' zei Nonkel Florent. ''t Staat op de affiches.'

Tante Mona zuchtte. 'Als ik onze Cecile niet had met haar danslessen, ik vertrok direct. Als typiste. De Duitsers zijn charmant, galant. Zij weten hoe dat een vrouw behandeld moet worden.'

==

Met zijn door de Kei zo zijdelings fnuikend nonchalant aangevochten vriend Maurice de Potter (eerste in latijn en wiskunde, hoe kan het anders als je vier-vijf lessen leert voor dat de klas er aan toe is en als je alles onthoudt?) belde Louis aan bij Marnix - Commissielid voor Herstelbetaling - de Puydt. Louis had de drukproef bij zich van een strooibiljet. In rondo cursief bovenaan in corps 8 tussen aanhalingstekens: 'Mij worgt mijn wijdheid, ik stik van eindeloosheid, Cyriel Verschaeve.' In het midden, in de gerekte Hidalgo met forse voet: Vlaanderen, werkelijkheid en oerbeeld. In de Egmont daaronder: Voordracht door de heer M. de Puydt, dichter en toneelauteur. Onderaan, in rondo cursief corps 12: Ingang vrij. Zaal Groeninghe, Wannegem. De datum had Papa vergeten te noteren.

De dichter gleed hen voor op roodleren slofjes zonder hiel, hij knoopte de gevlochten ceintuur van zijn kamerjas goed vast, schikte zijn haar.

De eetkamer hing vol met portretten van bejaarden met baarden en brillen, zij leken op elkaar, weldoorvoed, borstelige wenkbrauwen, peinzend. Louis herkende Ernest Claes. En Stijn Streuvels uiteraard, die hing ook bij Papa in het atelier. (Want het geheim van Papa is dat hij Boer Vermeulen, de nukkige grimmige grijsaard uit De Vlaschaard, nadoet, die rots van boerentrots, doorploegd door de storm van het leven als een akker, enzovoort.)

'Dat zijn allemaal Vlaamse Koppen, he, meneer de Puydt?'

'Aan wie zegt ge het?' Hij stak een stenen pijp tussen zijn natte smakkende lippen. 'Ik heb gelukkig de gave van bewondering. In dit land bewondert men niet genoeg. Kenmerk van een klein land. Daarom is de titel van Verschaeve zo verheffend, Uren Bewondering.'

Zijn kuiten waren haarloos en papierwit, de enkels hadden een violetachtige gloed. Hij hield de drukproef vlak tegen zijn neus.

'Uitstekende arbeid, uw vader is een begenadigd artiest, in de lijn van onze grote drukkers die helaas in onze rampzalige Spaanse tijd naar Holland zijn getrokken.'

'Staan er fouten in?'

'Met de beste wil van de wereld... nee, geen fout te ontwaren.'

'Maar moet de datum van uw voordracht er...'

'Godverdomme, natuurlijk, dedju, dat hadden wij bijna... dedju...!'

Hij ging aan de tafel zitten, het kleed had overal brandgaatjes, hij hijgde alsof hij de 500 meter had gelopen. Maurice zei nooit wat, dus nu ook niet, maar hij was wel onder de indruk.

'Zet u, zet u.'

'Derangeren wij u niet?'

'Jongeman, ik heb de hele nacht gewrocht, een zekere verpozing is me zeker toegestaan. Alhoewel... verpozen... als dat zou kunnen... is de grondtoon van de mens niet het irrequietum?' Gelukkig wachtte hij niet op een antwoord, hij blies felle rookwalmen in Maurice's snufferd.

'Ik zou u met genoegen enkele passages voorlezen uit het derde bedrijf van het stuk dat mij thans bezighoudt, een nogal nauwkeurige evocatie van Zannekin. Dokter Leevaert die een eminent kenner is van de veertiende eeuw verzekert mij dat ik de historische waarheid geen geweld aan doe, maar, jongens, ik ben op. Alhoewel ik me realiseer dat gij, de jeugd van Vlaanderen, er alle belang bij zoudt hebben kennis te nemen van mijn kijk op ons verleden. Gij leest toch boeken, ik bedoel, naast uw verplichte schoollectuur?'

Zij knikten beiden gedwee. Maurice zat ongemakkelijk te draaien op zijn stoel, moest waarschijnlijk plassen. Van de weeromstuit moest Louis ook ineens zeer dringend.

'Help me onthouden dat ik u straks mijn Psalmen en Palinodieen moet meegeven, ge zult sommige hexameters beslist amusant vinden. En het is spijtig dat de uitgeverij de Kogge mij deerlijk in de steek heeft gelaten, vanwege zogezegde papierschaarste, anders had ik u als primeur mijn Dood van Descartes kunnen overhandigen, vijf bedrijven, waarin ik, vanuit de Germaanse gedachte definitief afreken met het Latijnse quasi-geredeneer dat ons volk, via de Franse overheersing, zo lamentabel heeft verschraald, om niet te zeggen verdord.'

Zonder adem te halen, brulde hij: 'Ma-ri-a!'

Een graatmager wezen, een honderdjarig weeskind in een krakerig wit schort, verscheen en keek Louis aan met een blik vol haat.

'Maria, schenk die jonge gasten een portootje in! Het is wel niet van hun jaren, maar wij kunnen ze niet vroeg genoeg losbandigheid leren, wie weet wat de dag van morgen brengt, nietwaar, heren?' Zij schonk in. De port was mierzoet en lauw.

'En?'

'Een beetje te warm,' zei Maurice.

De Puydt nipte. ''t Is godverdomme nog waar ook. Maria, zet die fles direct in de kelder. Nee, laat maar. Hoeveel staan er nog in de kelder?'

'Vier.'

'Er is hier iemand die achter mijn rug...' Met een dreun die de Vlaamse Koppen aan de muur deed trillen sloeg zij de deur dicht.

'Zij drinkt,' fluisterde Marnix de Puydt. 'Van mij mag ze, maar niet van deze porto. Want ik heb er twaalf flessen van gekregen na mijn recital bij mijnheer Groothuis.'

'Mijn grootvader heeft er mij over gesproken,' zei Louis, 'hij vond het prachtig.'

'Ja, onze Seynaeve heeft een zwak voor Debussy.'

De Puydt schonk zijn glaasje weer vol en dronk het in een slok leeg.

'Mijn vriend Joris Diels van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen heeft mijn Dood van Descartes uiteraard als eerste in het manuscript doorgenomen en heeft er mij oprecht mee gecomplimenteerd.'

'Is het in vijf bedrijven?' vroeg Louis, want hij moest toch iets zeggen, zeker in aanwezigheid van Maurice-de-stille.

De Puydt knikte lang. Hij dronk van de fles. 'Ik zie u denken, jongeman, is dat niet al te klassiek? En dan antwoord ik u, ja, het is klassiek, de tijd van het experiment is achter de rug, thans breekt de tijd aan van de re-con-struc-tie, niet alleen van onze gemeenschap, maar ook van zijn vormen. Ik heb recht van spreken, want ik kom uit het kamp van de durvers, van hen die de grenzen van de taal hebben verlegd, in het spoor van mijn betreurde kompaan Van Ostaijen. Wat mij onder andere de eer heeft verschaft niet opgenomen te zijn in Zuid en Noord van Pater Evarist Bauwens Esjee, noch in De Gouden Poort van mijnheer de socialist Julien Kuypers. Het eerste kan ik verstaan, onze goede pastoor heeft duidelijk last van mijn eerder libertijnse en frivole aanpak, het tweede kan ik alleen maar uitleggen door het feit dat ik niet behoor tot het genootschap van de Grote Doofstommen, als gij begrijpt wat ik bedoel.'

Hij nam twee forse gulpen van de buikige fles.

De Grote Doofstommen? Ik moet dit aan... ja, aan wie kan ik dit vragen? Louis merkte dat Maurice die alles wist dit ook niet wist. 'Mijn Dood van Descartes, eigenlijk 'Dood aan Descartes' is niet in alexandrijnen, nee, wees niet bang, ik begeef me niet op het terrein van Verschaeve, het is ook niet vervuld van het heimwee van de ziel dat grondvest, inslag en drijfveer is van vele kunst, nee, het is eerder, bijna, in een zekere zin, en nu gaat ge schrikken, een klassieke komedie.'

Maurice deed alsof hij schrok. 'Over Descartes?'

De Puydt knorde van plezier en sloeg zijn papierwitte benen over elkaar. 'Ja, ja! Ik hoef u de levensloop van Descartes niet te schetsen, die werd u voortreffelijk bijgebracht door uw leraars van het College, maar toch wil ik u wijzen op de hoogst bizarre laatste maanden van zijn bestaan, toen hij na die ellendige omzwervingen waarbij hij vervolgd werd door allerlei klerikaal tuig, asiel gezocht had bij Koningin Christina.'

Maria duwde de deur op een kier en zei: 'Het vertrek is verstopt.'

'Weeral!' kreet De Puydt. 'Maar Maria, wat steekt ge toch uit?'

'Ik?' De oeroude versleten engel in weesuniform klappertandde.

'Ja, gij, wie anders?'

Maria's tandeloze grijns spleet haar gezicht. 'Het is Amadeus geweest!'

'Lieg niet! Mijn zoon beschuldigen, hoe durft ge?'

Ze bleef grijnzen. 'Dan is het Madame geweest.'

Die mogelijkheid deed De Puydt nadenken. Hij frummelde aan de panden van zijn kamerjas, trok ze over zijn knieen.

'Wij hebben het al eerder meegemaakt,' drong Maria aan met een hels genot, 'verleden jaar, met Madame, weet ge wel, dat het verstopt was van ge weet wel.'

'Maria, laat ons gerust met die vrouwenvodden, alstublieft! Zorg dat dat geregeld wordt, punt uit...'

'Ik ga proberen met een borstel,' zei Maria.

'De Koningin van Zweden,' zei De Puydt, 'had niet alleen een merkwaardige geesteskracht maar eveneens een zonderling karakter waardoor de vrouwelijke vodden, eh, charmes die zij ongetwijfeld had, vaak verdrongen werden door wat we bij uitstek mannelijke trekjes mogen noemen, bijvoorbeeld de neiging die wij mannen hebben om de grenzen van het menselijk vernuft, maar ook die van het lichaamsvermogen te verkennen. Zij reed te paard om maar iets te noemen, om vier uur 's ochtends, in de ijzige kou.

Nu was Descartes, die zoals ge weet, eigenlijk Du Perron heette, ja, zoals de Hollandse essayist die verleden jaar gestorven is en ons, Vlamingen, veel schade heeft berokkend door zijn fnuikend scepticisme, zijn laatdunkend Parisianisme, nu was Descartes Latijns uiteraard, Latijnser kon niet, kijk maar eens aandachtig naar zijn portret door Frans Hals, leverziek olijfkleurig ravenzwart, en dus helemaal niet bestand tegen het ijzige noordelijke klimaat, de man die al gevoelig was voor tocht, vide zijn brieven, rilde daar in het hoge Noorden van 's ochtends tot 's avonds, blauw van de kou...' De Puydt trok de kraag van zijn kamerjas dicht alsof hij zich wou wurgen, en begon met opgetrokken schouders te beven, liet de jas toen los en wiegde met een haarloos bleek been. 'Maar onze vrouwelijke Viking van een Koningin Christina was onverbiddelijk. Zij eiste dat hij bij dageraad al te paard zat en rijdende zou uitleggen hoe dat precies zat met twee ongelijksoortige substanties als materie en bewustzijn, en kon hij anders, zij, Koningin zijnde...'

'Nee,' zei Maurice, opgewondener dan Louis hem ooit had gezien.

'Nee!' schreeuwde De Puydt als in het cafe 'Groeninghe'. De fles port was leeg, zijn wijsvinger gleed langs de binnenkant van zijn glas, hij likte aan zijn vinger.

'Dus is hij gestorven, dat gebeurt in het vijfde bedrijf waarin even een glimp wordt getoond van het laatste dat de arme man heeft geconcipieerd, namelijk geen wiskundig of filosofisch traktaat maar een ballet met rijmende verzen, de Triomf van de Vrede, nimfen van allerlei model verschijnen dansend ten tonele, dat vindt het publiek dat niet altijd mijn veelvuldige historische nuanceringen zal kunnen volgen een welkome afleiding, maar ondertussen, in een hoekje, spuwt Descartes bloed terwijl hij moet erkennen dat zijn kronkelige intelligentie van Latijnse oorsprong dorheid is, de elegantie van de verstening...'

'Hij dacht dat de lucht vloeibaar was,' zei Maurice de Potter. 'De zon en de sterren waren ook vloeibaar, anders konden zij niet bestaan, dacht hij.'

'Dat dacht hij, ja,' zei De Puydt korzelig. 'En precies deze aberraties in zijn denken worden vernietigd door de levenskracht, de bloedstroom zelf van Koningin Christina. Men kan zich ook afvragen of Rene, Sieur du Perron Descartes, naar zijn portret door Hals te oordelen, niet joods was, maar ik heb er toch van afgezien om dit te beklemtonen, het is het ogenblik niet.'

==

Louis en Bekka waren vergeten welke spelletjes zij deden in de kleiputten of ze waren ze ontgroeid. Zij hingen rond, gooiden met keitjes maar niet te ver, want in hun okeren paradijs vol klippen en groeven wandelden Duitse ingenieurs rond, in rubberlaarzen, met meetinstrumenten. Bekka miste haar broer die bij zijn grootouders in Roeselare ondergebracht was, een onbereikbare stad waar tapijtwevers en borstelmakers met een olijfkleurige teint woonden die men Egyptenaren noemde.

Op een dag dook Vuile Sef op bij de houten barak, met zijn beide handen in vuile windsels.

'Ik zit in de 'Patria', ik trek mij niks aan, ik zit mijn gazet te lezen en die Zwarte Brigade-mannen komen binnen, moortelzat, zij kwamen van een feestje, zij zingen en in een keer is er een, Schaarleider noemden ze hem, die naar mij komt en zegt: ''Hoe komt dat dat ge niet groet als wij binnenkomen!" Ik zeg: ''Houzee, Kameraad..." en ik steek mijn arm in de lucht. ''Dat is niet reglementair," zegt hij, ''ge moet eerst rechtstaan en uw arm gestrekt houden." Ik zeg: ''Gestrekt? Maar uw Fuhrer doet het zo!" Met een slag naar achter. ''Allee, rechtstaan!" zegt hij. Ik zeg: ''Ventje, loop naar de kloten," en dan hebben zij mij vastgepakt, ik moest mijn handen op de tafel leggen en met hun matrak hebben ze mijn handen kapotgeslagen.'

'Het gaat verzweren,' zei Bekka.

'Mijn vrienden zeggen dat ik naar de politie moet gaan. Maar zij kennen mij, bij de politie. Ik heb geen getuigschrift van goed gedrag en zeden. Hoe is het met uw broer?'

'Hij is bij mijn grootmoeder.'

'Heeft hij daar genoeg te eten?'

'Het is daarom dat hij daar naar toe is.'

'Ik had voor hem kunnen zorgen. Hij zou niks te kort gekomen zijn.'

'Ge kunt voor Louis zorgen,' zegt Bekka veelbetekenend, honds gevaarlijk heksje.

'Alstublieft!' riep Louis.

Over het stilstaand water van de poel, over het groene vlies daalden zwermen libellen met hun geaderde vleugels, hun metaalkleurige lijven waar het licht in vonkte.

'Gij wordt een kloeke beer,' zei Vuile Sef. Louis haalde zijn schouders op. Als de viezerik denkt dat ik als plaatsvervanger van Tetje zal dienen.

'Wat leert ge in 't College?'

'Latijn-Grieks.'

'Gij gaat toch nooit pastoor worden?'

'Hij!' zei Bekka schamper, het maakte Louis blij.

'Ik ga schrijver worden lijk Cyriel Verschaeve of Guido Gezelle.'

'Maar dat zijn pastoors!'

Zijn blunder was hemelhoog. 'Bemoei u niet met mij,' snauwde Louis.

'Wij kunnen daar toch over discuteren. Uw toekomst, dat is toch van belang. Als er zich iemand met mijn toekomst beziggehouden had op uwe ouderdom, dan was alles anders gelopen met mij. Waarover gaat ge schrijven? Over 't boerenleven en zo?'

'Nee, meer als Jack London.'

'Schrijver,' zei Vuile Sef. 'Ge gaat het zout in uwe pap niet verdienen. Kijk naar meneer Vrielynck.'

Meneer Vrielynck was een krakkemikkige grijsaard met een breedgerande zwarte hoed op geelwitte schouderlange klissen, die de Vlaamse taal bestudeerd had tot hij er bijna blind van geworden was. Hij kwam vaak langs de Filips van Elzaslaan, met zijn witte stok. Kinderen liepen joelend achter hem aan en tikten tegen zijn groezelige zwarte jas, riepen: 'Het Leeuw, het Leeuw!' omdat hij ooit in Radio-Walle een oproep gedaan had om het embleem van de Leeuw van Vlaanderen, op vlag of schild of boek, Het Leeuw te noemen, daar het dier dan geen geslacht had, een begrip was, dus onzijdig.

'Wat heeft meneer Vrielynck eraan overgehouden? Een medaille van de stad, dat is alles.' Vuile Sef veegde zijn gezicht af met de vuile flarden linnen aan zijn hand.

'Wat geeft dat?' riep Louis. (Als ik maar ooit in sepiakleur afgebeeld word, achteraan omdat ik de jongste ben, in het Standaardwerk Vlaamse Koppen, pijp in de mond, hoofd schuin, een vinger diep in de rechterwang gedrukt, een verdrietige blik. Misschien een snor. Nee, een korte baard.)

Vuile Sef: 'Die Zwarte Brigade-kerels kan ik in een zekere zin verstaan. Volgens ik hoorde hadden ze te veel gedronken omdat ze triestig waren dat hun leider Staf de Clercq het niet lang meer zal trekken, met zijn kanker van de lever.'

==

Mama die gezien had hoe hij afscheid nam van Bekka voor haar huis, zei: 'Dat meisje hangt aan onze Louis! Er gaat daar nog iets schoons van komen, he, Louis?'

'Schei uit, Mama.'

'Ja, schei uit, Constance.'

Mama had iets vrolijks in die dagen, zij kwam dikwijls laat thuis omdat zij verplicht was met Herr Lausengier en zijn medewerkers in het restaurant 'De Gouden Kroon' op de Markt te dineren, waarbij, echt Duits, dossiers doorgenomen werden. Mama zei ook af en toe midden in een Vlaamse zin woorden als 'zweifellos', 'wunderbar' of het rare 'ahnlich'.

'Profiteer ervan, Constance,' zei Tante Nora. 'Ge zijt maar een keer jong in uw leven.'

'Zij zijn zo correct,' zei Mama, 'ge hebt er geen idee van, het is altijd van Frau Seynaeve alvoor, Frau Seynaeve vanachter.'

'Hoe? Zeggen ze geen Constance tegen u?' vroeg Papa.

'Een enkele keer,' gaf Mama toe.

==

De Kei had het over Lucretius die door de theologen van zijn tijd uitgescholden werd voor dolle hond. De heilige Jeroom was iets genuanceerder geweest in zijn oordeel. Volgens hem was Lucretius waanzinnig geworden door een liefdesdrank.

De leerlingen lachten onderdanig.

'Clinamen,' de Kei schreef het ongeduldig met hoekige letters op het bord. 'Clinamen,' Louis deed zijn best om aandachtig te zijn, maar het was heet in de klas, hij had ook het gevoel dat de Kei de hele les uitsluitend voor hem bestemde, de soms verdubbelende ogen achter de glazen zwommen in doorschijnende olie, achtervolgden hem. Clinamen, de afwijking die steeds aanwezig is. In de beweging van de lichamen. Waardoor zij ontsnappen aan het noodlot. Wie kon het wat schelen? Clinamen ook zijnde de verbuiging. Wat de syntaxis toelaat. Let toch op. Toelaat dat de woorden in hun kleinste gemene delen. Gemene delen, slaat dit op mij? Verbogen worden. Verboden gemene delen. Van functie veranderen.

Volgens mij is deze Kei een of andere voordracht aan het voorbereiden en aan het uitproberen op deze slaafse klas vol proefkonijnen die dit onbegrijpelijk getetter aanvaarden. Een lezing die hij straks voor geleerde pijprokende priesters zal houden.

'Zodat wij misschien mogen besluiten dat de meeste levensbeschouwingen esthetisch zijn en daar niet willen voor uitkomen.' De bel ging, precies op tijd, op de laatste lettergreep.

'Ge waart aan het dromen,' zei de Kei op de speelplaats.

'Gij geeft lessen die de jongens niet begrijpen.'

'De jongens?'

'Ik ook niet. Dit is niet van onze leeftijd.'

'Op uw leeftijd sprak men vroeger al vloeiend Grieks en Latijn.'

'Vroeger, vroeger,' zei Louis. Sommige jongens stonden op een afstand naar hen beiden te kijken - vooral naar mij, de favoriete hoveling.

'Plus est en vous,' zei de Kei.

'Gij wilt maar een ding, dat ik een Jezuiet word.'

'Ik wil niet. Ik hoop.'

'Toch zijt gij niet gelukkig.' (Als tegen een Hottentot, in een fort waar Zusters zonder geweren op wacht stonden.)

'Ik denk niet in dergelijke categorieen. Alhoewel ik gelukkiger zou zijn als gij wat meer eerbied had voor de mogelijkheden die de Heer u geschonken heeft.'

'Meer dan aan de anderen?'

'Louis, waarom wilt ge niet leren? Waarom, zoals men nu zo grif proclameert, de natuur laten betijen, elke impuls zijn loop laten, kracht, machtswellust, vernietiging, alles wat de natuur en de oorlog verheerlijkt, zo weerstandsloos aanvaarden?'

'Wie proclameert dat?'

'Onze nieuwe heersers,' zei de Kei. 'Zij verheerlijken het bloed. Zij willen terug naar een donker, bloedbespat verleden. Merkt gij dat dan niet?'

'Wat moet ik daartegenover stellen? Versterving?'

'Niet schamper doen. Niet tegen mij.'

Er ontstond beroering op de speelplaats. Een krijsend varken, maal tien, doordringend gepiep en geklaag, de leerlingen en een paar priesters renden, duwden tegen elkaar bij een boompje. Maurice de Potter was bij het tikje-spelen in volle vaart over een richel in de tegels gestruikeld en voorovergevallen op een der punten van het ijzeren hek dat een jong boompje beschermde, de hartvormige punt was door zijn linkeroog gedrongen, Maurice bleef, met het hoofd gespietst en met de armen om het hek geklemd, half liggen, half hangen, een onbekende, spierwit. Liep het oog leeg? Lag het op zijn wang? Maurice werd door de tegen elkaar botsende priesters en leerlingen die gilden als tijdens de bombardementen in het begin van de oorlog, losgehaakt, weggedragen. Een aantal leerlingen van de Vijfde Latijnse gingen als een meute de dikke Voordekkers te lijf die Maurice achternagezeten had.

==

==

Met zijn klas defileerde Louis langs het opgebaarde lijk van was met het zwarte lapje voor de ogen, de wijdgesperde neusvleugels waarin propjes watten zaten.

'Pak zijn hand vast, Louis,' zei Maurice's moeder, 'ge moet niet benauwd zijn, het was toch uw kameraad.'

Hij verbeeldde zich dat de hand, koel rubber, van binnenuit kou uitstraalde, dat het besmettelijk was, dat de tere gevelde zeerover de lucht van de dood naar hem toeblies uit de bijna doorschijnende lippen, die zeiden dat ook de sterren vloeibaar waren.

Maurice's moeder zat met een elleboog op de rand van de kist. ''t Is lijk of dat hij slaapt, he, Louis?' Sporen van lippenstift in haar mondhoeken. Daarnet nog bijgewerkt, terwijl ze weet dat haar kind het niet meer kan zien. Tenzij de dag des Oordeels vanavond afgekondigd werd. Ik moet rouwen. Timmer die kist toch dicht. Waar is zijn schrift waarin hij de foto's van piloten uit Der Adler plakte? Hij heeft een zweempje van een sarcastisch lachje, merkt men dat niet? Waarom verjaagt niemand die vlieg in zijn nek? Omdat hij het toch niet merkt. En als hij vanuit de hemel naar zichzelf keek?

'Dat deed hij zeker,' zei de Kei een paar dagen later in de kapel, achter hem viel een gespierde Jezus voor de tweede maal in het fresco van Dolf Zeebroeck, een van de beroemdheden van Walle, hij exposeert in Brussel, zijn doods- en geboorteprentjes worden tot in Amerika verkocht, het is modern maar het wordt toch veel gevraagd.

'Alhoewel ge dat niet letterlijk moet nemen,' zei de Kei snel, omdat hij het koppige, lastige, kittelorige van Louis opving. 'Ge kunt ook denken dat iemand na zijn dood een gedeelte wordt in het geheel van miljarden gedachten en gevoelens die in het Heelal zijn opgenomen, in het Principe zelf en dat dit een zeker bewustzijn niet uitsluit. Maar zoiets schampt natuurlijk op u af. Louis, ge zijt veel te terre-a-terre.'

'Het is Maurice die nu terre-a-terre is.' Louis voelde de slappe lach in zich opwellen en voor het eerst in jaren kreeg hij een klap. Zijn oor gonsde, de tranen sprongen in zijn ogen. Vertroebeld zag hij hoe de Kei een half beschermend, half afwerend gebaar maakte.

'Ik ben al weken in staat van doodzonde,' zei Louis.

'Dat wil ik niet horen.'

'Maar ge moet! Als zielenherder!'

'Wilt ge nog een draai om uw oren?'

Louis wenkte met zijn beweeglijke wijsvinger. Kom op. Zoals de jongens op de speelplaats deden vlak voor het opwindend geworstel.

'Gedraag u, Louis Seynaeve, bij het altaar.'

'Ik geloof al weken niet in God.' (Omdat jij er dan de vertegenwoordiger, de onblije boodschapper van zou zijn!) 'Ik heb gisteren nog de hostie in mijn hand uitgespuwd, er een balletje van gedraaid en erop gestampt.'

'Ge staat te liegen.'

'Ja,' zei Louis mat. (Want er is een kwaad dat God heet, het heeft doodsengelen, bijvoorbeeld die ene die Maurice heeft opgetild en tegen de ijzeren speerpunt heeft gespietst en die nu rondwiekt, zoekend, kwijlend van het jachtige speuren naar een nieuw vers kind, en er zijn ook de gelaarsde gehelmde getaande engelen in tanks en Stuka's die mogen doden zonder enige verantwoording.)

'Kniel,' beval de Kei en wees naar een bidstoel. 'En bid de Heer Jezus een dankgebed dat gij nog in leven zijt.' Hij stond achter Louis' rug en legde zijn hand op Louis' nek. 'Gij,' hoorde Louis. 'Gij!' Hij wilde overeind komen maar de koele hand drukte. 'Gij die goed zijt en mooi, een evenbeeld van uw Schepper, gij wilt u aan het kwaad overleveren vanuit een opstandigheid die ik begrijp als geen ander.'

(De Duitse wetenschap heeft een dodende straal ontwikkeld, die overal doorheen kan, bijvoorbeeld dwars door de baksteen en het plamuurwerk van mijn kamer, die straal is listig gemonteerd op de hoornen bril van die man achter mijn kwetsbare rug en zal mij elk ogenblik vastpinnen.)

'Gij zijt onrein. Zoals ik,' riep Louis in de kapel.

De vingers knellen om zijn nek. Vastgepind door Ming-de-onverbiddelijke in zijn ruimteschip die net zo kaal is als de Kei en eenzelfde zwart uniform draagt! Louis werd Flash Gordon en draaide zich om, zag een beteuterde radeloze man met een bril scheef op zijn vlezige neus.

'Kus mijn kloten, Kei!' zei Louis en rende langs de moderne kruisweg naar het licht van de open deur. K, k, k, het was een stafrijm, een stapsteen waarop men steunt met de stemme, dixit Guido Gezelle.

==

Nonkel Robert, opgeleid door slager Spinel van de Doornikse wijk, begon al aardig de knepen van het slagersvak te kennen. Zijn pate was nog wat bitter, te veel lever, maar zijn hoofdvlees daarentegen...

BoMama zei dat Louis zijn huiswerk moest meebrengen. 'Als ge hier bij de stoof zoudt zitten en af en toe iets tegen mij zeggen, zou ik al meer dan content zijn.'

Op de dag dat hij met Nonkel Leon zou vertrekken naar Essen (of was het Bremen?) was Nonkel Florent niet op het station verschenen. Nonkel Leon, buiten zinnen, wou niet alleen vertrekken, maar getuigen hadden getuigd dat Tante Nora haar schijter van een vent letterlijk in de trein had geperst toen de koperblazers het 'Naar Wijd en Zijd' aanhieven.

Andere getuigen fluisterden dat Tante Mona minstens drie keer werd opgemerkt in de tearoom 'Michelangelo' met een piepjonge Gefreiter, die haar jas uit- en aangetrokken had als een volleerde gigolo.

'Liever een gigolo in mijn bed dan een baksteen.'

'O, gij, zotte mus,' lachte Mama en plots brak haar lach af.

Peter beweerde dat hij uit betrouwbare bron had vernomen, dat het binnenkort zou rommelen in het Oosten. Alhoewel hij moeilijk kon geloven dat Hitler Stalin zou aanvallen, zoals Mijnheer Tierenteyn zei, 'want een niet-aanvalspact dat wordt niet op water geschreven'.

==

Papa werd in de spreekkamer geleid. De wanden waren behangen met dikgeribbeld bruin papier dat antiek leer moest voorstellen. Papa gaf de Eerwaarde Heer Principaal een hand en hoorde het oordeel aan. Zijn zoon was onhandelbaar, een moreel gevaar voor de andere leerlingen want hij trachtte anderen te beinvloeden. Het College voerde geduld en tolerantie in zijn vlag en had natuurlijk het diepste respect voor de stamvader van de Seynaeves, maar tenzij er een grondige verandering te bespeuren viel in de kortst mogelijke tijd samen met een openbare boetedoening zouden er maatregelen genomen worden, misschien wel de meest drastische. Tenslotte moest men, hoe vooruitstrevend het College ook soms genoemd werd, het reglement van hogere orde respecteren.

De Kei stond met gekruiste armen bij de schoorsteen, naast het marmeren borstbeeld van Kanunnik Germonprez die het College in 1814 weer tot bloei had gebracht na de schabouwelijke opheffing van de Jezuietenorde ten jare 1773, heilige data.

'Orde,' zei Papa. 'Maar ik wil niets liever dan orde. Ik zal ervoor zorgen dat Louis ogenblikkelijk doet wat gij hem oplegt. Hij is christelijk opgevoed door ons, hij zal het verstaan en als hij het niet verstaat sla ik hem bont en blauw!'

In de theatrale drift hoorde Louis het gebedel. Van een baviaan om een banaan.

'Want van jongs af aan hebben wij dat in de gaten gehouden, Mijnheer de Principaal! Een christelijk leven. Want ge gaat toch niet beweren dat wij hem naar het Sint Jozef-instituut in Haarbeke gezonden hebben om hem daar verkeerd te laten kweken?'

'Wat hebt gij te zeggen, Louis?' vroeg de principaal, een kantoorbediende met een gouden pince-nez.

'Antwoord als mijnheer de Principaal u iets vraagt,' brulde Papa. 'Hebben wij u niet opgevoed in de eerbied voor het priesterschap?'

'Als het Flaminganten waren, ja.'

Papa wreef over zijn schedel om daar de woedende brand te doven, hij richtte zich smekend tot de Kei die geen kik gaf, hij sloeg zijn handen tegen elkaar, de vingertoppen vormden een ogiefje.

'Het is goed dat de Eerwaarde Heren u door en door kennen, Louis, en dat zij verstaan dat gij een rare geestigaard zijt, soms. Hij heeft dat van zijn moeder, Mijnheer de Principaal, ik versta er mij ook niet aan haar, soms, aan haar rare grapjes.'

'Gij zoudt beter uw Pasen houden,' zei Louis vroom.

'Mijn Pasen... mijn Pasen...?' sputterde Papa.

'Gij hebt dit jaar uw Pasen niet gehouden.'

'Ik? ik? Ik mijn Pasen niet... Maar ik mag doodvallen voor uw voeten, Eerwaarde Heren, als...'

'Waar hebt ge uw Pasen gehouden, Papa?'

'In Frankrijk,' riep Papa. 'Ik ben speciaal naar Rijsel geweest omdat ik mijn Pasen in 't Frans wilde houden.'

Dit was zo kras dat de twee ongelovige priesters elkaar aankeken.

'Ja, ik weet het, het klinkt raar uit de mond van een overtuigde Vlaming, maar ze hadden mij gesignaleerd dat er in Rijsel een prediker was, een Dominicaan die zo magnifiek kon preken, een tweede Lacordaire als u dat iets zegt...'

'Wij hebben er over gehoord,' zei de principaal zalvend.

'Ge bedoelt toch de vriend van Lamennais die na de Revolutie in Marseille verkozen werd voor de Constitutionele Vergadering?' vroeg de Kei.

'Nee,' zei Papa, 'ik bedoel de Dominicaan.'

'Het is dezelfde,' zei Louis die de walgelijke mildheid achter de hoornen bril geraden had.

'Het is nu gelijk,' zei Papa, 'in ieder geval, hij heeft zo magnifiek gepreekt, ik was helemaal in de wolken, ik ben helemaal opgefrist uit de kerk gekomen, ik voelde de grond onder mijn voeten niet meer.'

Maar het kwaad was geschied, de Seynaeviaanse leugen werd vastgepind als een vlinder tegen het pseudo-Cordobaanse leer, en de principaal zei kortaf dat de zaak in beraad zou gehouden worden, ondertussen mocht Louis de grond van het College niet meer betreden. Voor hoelang? Hij zou bericht krijgen.

'De Heer zij met u,' zei de principaal, de Kei gaf Louis een boek mee, Traite de la Consideration van de heilige Bernardus en zei dat Louis er een resume van moest maken.

Onderweg naar huis sjokte Papa zwijgend vlak langs de gevels, alsof de last van de wereld op hem drukte. Thuis zakte hij, even verweesd, in de cosy corner.

'Constance, vanaf vandaag geen spek met eieren meer. Vanaf vandaag moet iedere frank hier zes keer omgedraaid worden. Daar heeft dat kind van u voor gezorgd. Want het drukwerk van het College kan ik vanaf nu op mijn buik schrijven. Vanaf vandaag is 't hier in huis water en brood.'

'Met confiture,' zei Mama. 'Ik heb juist een potje gekregen vandaag, reine-claudes, van een nieuwe jonge gast, de zoon van een tandarts. Zij doen alles om goed te staan bij mij, want ze weten dat ik het ben die beslist of ze naar Duitsland moeten of niet.'

'Ze moeten toch allemaal naar Duitsland na hun opleiding.'

'Ge kunt dat rekken en trekken. Als ge maar goed staat met dokter Lausengier. Maar daarvoor moeten ze langs mij passeren.'

'Laat mij die confiture eens proeven,' zei Papa. (Maar hij smeekte: wie moet langs u passeren? Waarom, als ik binnenkom, hef je niet eens je satanisch mooi gezicht van poudre-de-riz naar mij?) 'Zijn dat reine-claudes?' Hij smakte. 'Smaakt meer naar mirabellen.'

==

Waarom was Nonkel Florent niet komen opdagen, die fatale namiddag dat Tante Nora zo hardnekkig haar man naar het Beloofde Land stuurde en daarna, uit wroeging en om bij te komen van de zenuwen, met twee snikkende vrouwen die hun mannen hadden weggewuifd, naar het dichtstbijzijnde cafe getrokken was en daar van twee armzalige kleine en zwakke jenevertjes dronken was geworden, en haar enkel had verzwikt? Tante Nora wees dreigend in de lafaard zijn richting. 'Het is allemaal uw schuld, Florent. Kijk!' Haar been ging in de lucht. 'Dat gaat nooit meer genezen. Ik voel het. Ik heb te weinig kalk in mijn benen.'

'Ik kan er niks aan doen.'

'En ik die zijn valies gemaakt heb,' zei BoMama. 'Zijn scheergerief, zijn pyjama's, zijn ondergoed, zijn arbeidskaart, zijn paspoort, zijn mondharmonica...'

'Ik kon niet,' zei Nonkel Florent.

'Hij wilde mij niet alleen laten,' snerpte Bomama, gehuld in twee drie zwarte stofgebreide sjaals, alsof het sneeuwde buiten en niet dampte van de hitte.

'Ik geraakte niet weg. Ik dacht de hele tijd, het is niet mogelijk dat ik daar ga gaan werken.'

'Maar 't is wel goed genoeg voor mijn Leon!'

'Nora, uw Leon is gewoon om te werken voor een baas, zijn acht uurtjes te kloppen per dag en voor de rest te dammen en zijn aquarellen te verven. Ik kan dat niet.'

'Nee, ge kunt wel op mijn rug leven,' zei BoMama. 'Hij heeft vanavond voorzeker een kilo patatten binnen.'

'En Louis dan?' riep Nonkel Florent. Niemand kon zulke lekkere gebakken aardappelen klaarmaken als Tante Helene. Bruine korstjes, op de rand van aangebrand. Met uiensaus. Louis voelde zijn buik spannen.

'Die jongen moet groeien!' schreeuwde BoMama.

'En ik moet krimpen zeker!'

'Hij wil zijn lief niet achterlaten.' BoMama grijnsde alsof zij een tussen haar weinige tanden achtergebleven kruidnagel van de koolsoep proefde, waarvan de geur in huis hing.

Tante Nora gnuifde. 'Hij gaat ze toch kwijtspelen. Is 't nog altijd die Jeannot van de coiffeur?'

'Laat Jeannot hierbuiten.'

'Ik kwam haar tegen met Thiery de Waelhens, en 't was geen broer en zuster dat ze speelden.'

'Waar?'

'In 't park. 'k Dacht nog in mijn eigen: die twee, 't moet nog niet lang geleden zijn dat zij elkaar tegengekomen zijn, een zoet muziekje wordt wakker in hun hart.'

'Jeannot is te onnozel om te helpen donderen,' zei Nonkel Florent, en 'ik denk dat ik beter naar Frankrijk ga. Zij vragen chauffeurs voor de camions voor de Atlantikwal en een chauffeur verdient minstens...'

'Florent!'

'Ja, moeder?'

'Zeg wat dat ge in uw mouw hebt!' riep BoMama verschrikt en streng.

'Ik?'

'Ja, gij!'

'Van Normandie kunt ge gemakkelijk naar Engeland.'

De vrouwen waren doodstil. BoMama stak de hoek van een van haar sjaals in haar mond. Nonkel Florent keek Louis doordringend aan, het peukje danste op en neer tussen zijn lippen.

'O, gij, godverdomme,' bracht Tante Nora uit en BoMama sloeg meteen een kruisje.

'Louis ge moet zweren dat ge dat aan niemand, niemand...'

'Ik zweer het, Nonkel Florent.'

'Maar de zee zit vol onderzeeers,' zei BoMama, 'en destroyers.' Zij kende het woord omdat zij af en toe zeeslag speelde met Louis, op de geruite blaadjes van zijn schrift.

'Ik had het kunnen peinzen,' zei Tante Nora. 'Eerst mijn Leon zot maken dat hij naar Duitsland vertrekt en dan zelf, lijk al de lafaards...'

'Maar als de Duitsers in Engeland binnenvallen, gaan ze u fusilleren!'

'Moeder, zij gaan nooit in Engeland geraken.'

'Tiens. Heeft Hitler u dat getelefoneerd?'

'Als hij direct gegaan was, dan...'

'Maar wat hebt ge daar te zoeken, in Engeland?' vroeg Tante Nora.

'Hij wil weg van huis.' BoMama's tranen glinsterden. 'Naar Duitsland of Engeland, het kan hem allemaal niet schelen, als hij maar weg kan van mij. En ik, ik maak nog zijn valies!'

'Hij heeft geen ideaal,' zei Louis.

'Ge hebt gelijk, Louis,' zei Tante Nora. 'Hij weet niet wat een ideaal is.'

'Ik ga geen oog meer toedoen van heel 't jaar!' riep BoMama.

Louis vertelde het aan Mama, die schrok. 'Wij gaan hem nooit meer weerzien. Een vogel voor de kat. Wij moeten zorgen dat uw Pa het niet te weten komt, hij is in staat om Florent te gaan aangeven op de Kommandantur.'

Papa vernam het drie dagen later, zijn broer was verdwenen met vier spelers van Stade Walle. 'Hij is altijd Engelsgezind geweest, met die Engelse sigaretten, en die Engelse liedjes van Aaiaaiaailoffjoe. Ik wil zijn naam niet meer horen in huis. En ik heb het altijd gezegd dat Stade Walle een club was waar dat er geen eer mee te halen was.'

De Duitsers gingen niet naar Engeland zoals zij zo tweestemmig hadden gezongen, marcherend in de Oudenaardse Steenweg, maar naar de andere kant, naar Joegoslavie en daarna naar Rusland, op de dag dat Louis zijn eerste golfbroek droeg, een donkerblauwe met groene spikkeltjes.

'Het moet voor Hitler een pak van zijn hart zijn dat hij Rusland naar de keel vliegt,' zei Papa. 'Want dat samengaan met Stalin, dat was toch tegen zijn gedacht, hij zat daar lelijk mee gewrongen, nu is het in het klare, hard tegen hard. Dat is zo, dat is zoals bij mij, als een man niet regelrecht zijn ideaal kan volgen krijgt hij maagzweren, dat wreekt zich.'

'Ben ik uw ideaal?' zei Mama vrolijk. ''t Is ook de eerste keer dat ik dat hoor.'

'Onnozel kieken,' zei Papa, en na een tijdje, bitter, 'De Engelsman zal content zijn. 't Is altijd hetzelfde. Heel de geschiedenis van de wereld bewijst het. De Engelsman laat de anderen voor hem opdraaien. Nu zijn het de Russen die de kastanjes uit het vuur halen voor hem. En 't gaat niet lang meer duren of de Amerikanen springen ook in de dans.'

'Le plus beau de tous les tangos du monde,' zong Mama, 'c'est celui que j'ai danse dans tes bras.'

'Churchill zal een dubbele whisky drinken vanavond,' zei Papa gemelijk.

==

De lange kale priester in zijn parmantig zwart gewaad streek neer als een zwarte gier in een beige keuken van de Seynaeves. Hij wilde niets drinken, hij had niet veel tijd.

'Mijn vrouw is er niet,' zei Papa, 'zij komt pas later, men doet tegenwoordig veel overuren, met dat geval van Rusland moet de productie natuurlijk op volle toeren draaien.'

'Mij hebt ge ook niet nodig,' zei Louis maar bleef zitten, hij hoopte dat de Kei het boek van Sint Bernardus op de vensterbank zou zien liggen. (Ik lees er elke dag in, Eerwaarde, maar ik heb nog geen tijd gehad om een resume te maken.)

'Ik ben met de fiets gekomen, hij is wel op slot, maar...'

'O, zij zouden niet durven, zij weten dat ik...'

'In dat geval...'

'Ik zou nogal rap...'

'Het is maar een fiets maar in deze tijd...'

'Ik zou direct weten wie het geweest is, in de Toontjesstraat...'

(Zijn koude vissen-, nee kikkerogen, edelstenen van kwaad.)

'Een sigaartje, Eerwaarde?'

'Nee bedankt.'

'Maar toch, geneer u niet. Ik krijg ze met hele dozen van mijn schoonbroer. (Nonkel Armand, inspecteur bij de Opsporing van Verborgen Rookgerief, door de boeren van de omtrek overladen met cadeaus.)

'Nee, bedankt.'

'Neem er dan een paar mee voor mijnheer de Principaal.'

'Toch niet. Waarvoor ik gekomen ben, Mijnheer Seynaeve. Mij is ter ore gekomen dat uw vrouw in de erla Werke een vrij groot aanzien geniet. Toch wel. Ja, zeker. En om met de deur in huis te vallen. Wat men van een Jezuiet niet verwacht. Mijn vraag is of zij met haar aanzienlijke invloed zou willen... steunen... helpen. Het gaat om een vriend. Als zij hem zou willen aanbevelen. Een verre neef van mij. Ik zou desnoods voor een financiele tussenkomst...'

'Maar nooit van zijn leven,' riep Papa. 'Het spreekt vanzelf, daar gaan we voor zorgen, zonder een frank. Wij zijn op de wereld om elkander te helpen.'

'En zou dit binnen zeer afzienbare tijd...? Mijn vriend, mijn neef werd namelijk opgeroepen voor volgende week al. Met bestemming: Leipzig.'

'Maar, Eerwaarde, natuurlijk.'

'Hij is zeer werkzaam.'

'Als hij door u aanbevolen is, Eerwaarde! Ge moogt op uw twee oren slapen. Dat wordt geregeld.'

Eindelijk keek de Kei naar Louis, iets deemoedigs in de kwade ogen. 'O ja, waar ik eigenlijk ook voor gekomen ben, Louis wordt morgenochtend weer op school verwacht.'

'Dat is wel,' zei Papa.

'Voor wat hoort wat,' zei Louis.

'Dat is wel. Een kruisje erover en wij beginnen van voren af aan lijk dat er niets gebeurd is, he, Eerwaarde?'

'Ja,' zei de Kei (handelaar in de tempel).

'Tu quoque?' zei Louis.

'Jawohl,' zei de Kei. Voor het eerst zag Louis in het schrale licht van het peertje hoe vermoeid en treurig hij was, in de ban van iets immens dat hem zachtjes verpletterde, zijn schouders waren gekromd, zijn gladgeschoren wangen ingevallen. Ik zal voor hem zorgen.

==

'Geen oog toe,' zei BoMama. 'Geen minuut. Of wel een halfuurtje tegen de ochtend, als ik toch op moet. Dat ik dat moet meemaken. En niet alleen meemaken maar in vrees en gejaagdheid weten dat het nog veel erger zal worden. Ik die met mijn twee voeten al in het graf sta, althans al met mijn tenen. Het enige wat er mij nu nog kan overkomen is dat ik van puur verdriet omverval en tuimel in mijn graf. La tombe finit toujours par avoir raison. Als zij mij maar niet verbranden lijk dat het de mode is tegenwoordig, want ge gaat ervoor zorgen dat ze me dat niet lappen, he jongen? Want tegenwoordig wordt de mens zo rap mogelijk opgekuist, in brand gestoken en weg ermee, een vuilblik met as in de vuilnisbak. Belooft ge me dat ge erop gaat letten? Want ik ben niet zo grootgebracht, ten andere, de arduinen plaat is al besteld door mijn zuster, geen marmer, dat is te veel van kijk-naar-mij, een dode moet niet van zijn neus maken, daar heeft hij heel zijn leven tijd voor gehad, het is allemaal betaald door mijn zuster, Tante Margo van Zegelsem, eeuwigdurende mis op zaterdag en heel het circus, ik geef u nog aflaten cadeau van in mijn graf. Maar dat ik nog zo in angst moet leven, dat had ik nooit durven peinzen, ik die nochtans alles aan mijn broek vaag, of dacht te vagen, het is allemaal die Hielter zijn schuld, nee, ik ben weer te rap en onrechtvaardig, ik ben te oud om de schuld op iemand anders te steken. Kom, kom, wij zijn er toch zelf bij, als er beestigheden gebeuren, allee, allee, ge kunt al zo wel zeggen dat het Onze Lieve Heer zijn schuld is. ''Moeder," zegt Helene, ''ge moet eten, ge krijgt geen proteine genoeg naar binnen, ik ga u naar de weegschaal sleuren dat ge 't zelf ziet. En uw haar gaat uitvallen, eet tenminste een beetje kalfslever!" En Mona die een hart van steen heeft zegt het ook, ''Moeder, kijk toch in de spiegel, langs uw kaken, al die vellen die daar nu hangen lijk bij een kalkoen." Helene is natuurlijk kwaad op mij omdat ik mijn rantsoenzegels aan Mona gegeven heb voor de kleine Cecile, en Nora is kwaad omdat ik mijn ringen en broches naar Foquet de juwelier op de Markt gebracht heb, maar ik kon onze Florent toch niet laten weggaan zonder centen, het is al wreed genoeg dat hij in Engeland zit, moet hij daarbij nog verhongeren ook? ''Wij hebben recht op die bijous," zegt Mona, '''t moet gelijk verdeeld worden!" Ik zeg: ''Watte? Wat moet er verdeeld worden, die diamantjes de grootte van een vliegenstront die ik ooit van uw vader gekregen heb?" "Nee," zegt ze, ''die broche, 't is niet voor de geldwaarde maar voor de sentimentele waarde, dat had in de familie moeten blijven!" Ik zeg: ''Watte? die broche, ik heb ze van uw vader gekregen omdat ik wilde weglopen van hem op 't moment dat ik die affaire met Alice ontdekt heb, die schoolmeesteres, die regentes wilde worden en de steenuil geloofde dat ze hem gaarne zag." "En die medaillon?" zegt ze. Ik zeg: ''Welke medaillon? Ge moogt hem hebben!" "Maar Foquet op de Markt heeft hem al," zegt ze. ''Wel, ge moogt hem terughalen, ik zal u 't geld geven." "Laat maar," zegt ze, '''t is alleen maar dat ik die medaillon heel mijn leven gezien heb lijk iets dat de liefde wilde laten zien tussen Vader en gij, want er zat toch een fotootje ingeplakt van Vader als baby?" Ik zeg: ''Maar Mona, arm schaap, dat is uw vader niet als baby!" "Ik dacht het," zegt ze. Ik zeg: ''Het wordt tijd dat ge naar de oogmeester gaat, 't was een fotootje van onze Marie-Helene zaliger als baby. Nee, niet Marie-Helene zaliger, mijn kindje, maar Marie-Helene, mijn zuster, God hebbe haar ziel." Ze zeggen dikwijls: ''De kinderen gaan voor alles en een mens ziet altijd de oudste het liefst en de jongste," maar ik geloof dat ik het liefst mijn zuster gezien heb, ik heb er tenminste het meeste hartzeer van gehad. Zij kon niet goed mee op school, onze Marie-Helene, een beetje lijk onze Robert, ook geen feniks op school, en ons moeder dacht: ''dat kind moet toch iets leren in het leven, misschien dat we er een naaister kunnen van maken", en ze stuurde haar naar de Christiaensen waar dat ze meisjes leerden naaien, dat was op een boerenhof waar ze boven kleine chambrettes gemaakt hadden en Marie-Helene was daar content. Nu was er daar een meisje, Solange, dat geen Vlaams sprak, met een vader die violist was en altijd in vreemde landen zat met zijn orkest en haar ouders waren gescheiden, geloof ik, enfin die moeder keek niet meer om naar dat kind en het treurde, en Madame Christiaens zegt: ''Gij, Marie-Helene, gij die schoon Frans spreekt, bemoeit u een beetje met Solange, dat dat kind een beetje aanspraak heeft want ik heb de indruk dat ze wegkwijnt." Nu kon dat meisje niet slapen 's nachts. Ze hoorde de luiken slaan tegen de gevel als het waaide en zij kruipt bij onze Marie-Helene in bed, omdat ze benauwd was en niet kon slapen. Onze Marie-Helene komt thuis na een week en zegt tegen ons Moeder, ''Moeder," zegt ze, ''vertelt gij dat eens aan Christiaens, want ik durf dat niet, dat Solange zo haar eigen tegen mij plakt 's nachts, en zij zweet zo, zij is elke nacht kletsnat en ik durf dat niet zeggen maar ik ben d'r vies van, want ik word zelf ook zo nat." Enfin, om het kort te trekken, van 't een komt 't ander, ze laten Solange onderzoeken en ja, ventje, wat raadt ge? Tuberculose. Zij onderzoeken Marie-Helene en ja, zij heeft het ook. Maar dokter Martens, onze dokter, een simpele huisdokter maar een treffelijke mens, die lang in de Kongo gezeten had, zegt: ''Tuberculose? Dat bestaat niet. Waar zijn uw gedachten? Dat bestaat niet. Zie ze daar eens zitten onze kloeke Marie-Helene, wat weegt ze? Misschien achtenzestig kilo, kijk naar die roze kaken, een echte Demarchie, en de Demarchies krijgen geen tuberculose, ge zijt mis!" En de onderpastoor zegt tegen ons moeder, hij sprak met een schlisselke: ''Madame, 't isch schimpel, dat meischje isch schimpel ondervoed, scheg aan de Christiaenschen dasche dat meischje alle morgensch schpek met eieren moeten geven." Ons moeder zegt dat natuurlijk, de Christiaensen waren zelfs nog geaffronteerd, maar, wat raadt ge? Marie-Helene wordt niet beter en ons moeder houdt haar thuis, zij let er op, spek met eieren en schoon rood vlees en af en toe een glas Bourgogne om bloed te kweken, maar nee, zij had altijd koorts, zij liep ongemakkelijk, en op een dag zegt ze: ''Moeder, ik ga naar het lof, naar de biecht!" Maar dat was omdat ze heel de dag opgesloten gezeten had, zij wilde verse lucht hebben, dat verstaat ge toch? En zij loopt tot aan de Viersprong en daar kan zij geen voet meer voor de andere zetten, zij valt binnen bij Hortense van de cafe 'De Viersprong'. ''Hortense, geef mij een limonade als ge wilt, ik verga van de dorst, maar zeg het alsjeblieft niet aan mijn vader, want ik ben zogezeid naar het lof en ik heb geen geld bij mij!" Hortense zegt: ''Och kind, als uw vader komt kaarten, ga ik wel een limonadeke op zijn rekening zetten, hij zal het nooit gevoelen!" En ze komt thuis. Ons moeder zegt: ''Marie-Helene, gij zweet zo!" Maar ze gaat recht naar haar kamer die ze met Ariane deelde in die tijd en wij horen haar niet meer en ons moeder zegt na een tijdje tegen mij: ''Agathe, roep uw zuster," en ik roep: ''Marie-Helene, ge moet direct komen, uw pap staat gereed, ge moet uw pap komen eten." Geen antwoord. Ik ga naar boven en wat zie ik? Zij ligt in haar bed en haar kleren lagen op de grond gesmeten, zij die zo conscientieus was en altijd zo voorzichtig met haar kleren,

wacht een minuutje, 't pakt aan mijn hart, wacht een minuutje, ventje, waar is mijn zakdoek?

't is zo lang geleden en

een momentje

ik zeg: ''Moeder, ge moet zelf komen," en ons moeder, zij wist niet beter, zij was van de oude stempel roept: ''Luie konte, 't is niet omdat ge een beetje ziek zijt dat ge

dat ge"

o, ventje, ons moeder heeft er de rest van haar leven om geschreid,

veel meer dan ik nu, veel meer -

Want ons moeder heeft haar dan geslagen, op elke kaak, met haar volle hand en ze riep: ''Raap uw kleren op" en zij heeft het gedaan, Marie-Helene, die duts van onze Heer, haar kleren schoon over een stoel gehangen

een momentje

en ze kroop dan weer in bed en ons moeder had er toch spijt van, ze ging weer naar boven en bracht haar de pap, maar Marie-Helene kon er niets aan doen, ze spuwde het allemaal uit op de edredon, en dokter Martens zegt: ''Ik heb er toch geen goed oog op." Want de ziekte was te ver gezet, Marie-Helene was eigenlijk te kloek en omdat ze zo kloek was heeft die virus zich op haar hersenen gezet, zij begon dingen in de plafond te zien, ''daar, Agathe, ziet ge dat niet, een oude vent die krom loopt!" en zij werd kwaad op mij omdat ik het niet zag. ''Geef mij de ragebol, direct!" riep ze, ''direct!" en met de ragebol toonde ze 't. Ook op de vloer, op de balatum die gemarmerd was zag ze leeuwen en draken en oude kromme venten. ''Maar Agathe toch, wilt ge 't niet zien misschien?" en zij wilde dat ik calqueerpapier ging halen waarmee wij patronen knipten om het op die kromme oude venten en beesten te leggen en ze af te tekenen, en dan is zij razend geworden, zij klauwde naar de mensen, ook naar mij. Dokter Martens zegt: ''D'r zou eigenlijk een specialist uit Brussel bij moeten komen," maar wij hebben die specialist niet laten komen en dan was ze dood en ons Moeder heeft er onze Gerard bij gehaald die juist buiten gesmeten was uit de school van de Broeders van Liefde en zij zei: ''Kijk maar goed naar uw zuster, kijkt, dat ge beter uw best doet op school" en hij buigt naar haar om haar een laatste kus te geven, maar hij werd weggetrokken, weggestampt door onze Honore, die lompe dikzak die nu majoor is, ge moet niet vragen waarom dat 't Belgisch leger de 10de mei in mekaar gezakt is, en Honore liet zijn eigen plat op het doodsbed vallen, boven op het lijkje, schreeuwend en tierend: ''Vergiffenis, vergiffenis," want hij had haar zijn liefde verklaard, de dikke vette stomme Jan-mijn-voeten, we hebben later briefjes gevonden, in haar kast, die hij haar schreef. ''Adieu, je pars, mais dans mon coeur j'emporterai le souvenir de tes beaux yeux, de tes baisers" en ik zeg hem: ''Wat betekent dat, apenjong?" "O," zegt hij, ''dat is de tekst van een liedje dat zij mij gevraagd had." Ik zeg: ''O ja, en die andere briefjes: 'Ik zal u altijd beminnen al moest de hemel naar beneden komen' en hier: 'Gij en gij alleen zijt mijn licht op aarde?' Naar uw eigen zuster, vet kalf!"

''Ik schreef dat als ik weg moest," zegt hij, ik zeg: ''Weg?" "Ja," zegt hij, ''zij kon niet verdragen dat ik te lang weg bleef." Ik zeg: ''Wanneer?" "O," zegt hij, ''als ik naar de beenhouwer moest of naar de bakker om boodschappen te halen," zij zei: "Schrijf mij iets, dan kan ik me bezig houden terwijl dat ge weg zijt...'"

==

In cafe 'Groeninghe' wordt menig glas geheven op de kruisvaart, in de vorm van Blitzkrieg, tegen de Kalmukken.

In cafe de 'Rotonde' zei mijnheer Santens, kolenhandelaar, aan de bridgetafel: 'Kruisvaart? Ik weet dat nog niet zo goed. Het avondland wordt door de bolsjewisten bedreigd, dat is waar, maar ook nog door andere heidense machten.'

'Mijnheer Santens, de muren hebben oren,' zei Peter langs zijn neus weg. Mijnheer Tierenteyn rangschikte zijn kaarten op tafel, bestudeerde ze en staarde toen in de steppe, de toendra. 'Napoleon, Napoleon,' zei hij. 'Alsjeblieft, Mijnheer Tierenteyn, niet zo luid,' zei Peter.

En is er ook sprake van een afzonderlijke Staat Vlaanderen. De vnv'ers zijn er tegen, die willen Groot-Nederland (alsof de Hollanders daar zo zot zouden van zijn, in een keer al die katholieken in hun nest). De Dinaso's zijn ertegen, die willen het Boergondisch Rijk. DeVlag is er tegen want die willen ons inlijven in het Groot Duits Rijk, dat straks het Groot Europees Rijk zal worden en nog strakser een Groot Duizendjarig Wereldrijk. Wie wil er dan die afzonderlijke Staat Vlaanderen? In ieder geval is er een die dat wil: Papa, bij coiffeur Felix.

'Opdat wij eindelijk na al die eeuwen dat wij geknecht en gekoeioneerd geweest zijn, een keer onder ons zouden zijn. Maar dan onder een vastberaden leiding die weet waar we naar toe gaan, eindelijk. Niet zoals in het Belgie van gisteren dat twaalf regeringen gehad heeft in zes jaar tijd en geen van die regeringen is reglementair omvergesmeten door het Parlement. Nee, 't was elke keer dat zottemansspel van ''Ach, gij liberalen, gij profiteert van die combine, 't is goed, wij nemen ontslag" of ''Aha, gij socialisten, gij steekt zoiets uit met steekpenningen, wel dan trekken wij eruit." En pardaf, daar lag er weer een regering op haar gat, en het enige waar ze in overeenkwamen was hoeveel postjes ze aan hun vrienden konden toespelen. Zet gij u daar, dan zet ik mij hier, de stoelendans!'

'Ach, hoe zoudt ge zelf zijn?' zei Felix de coiffeur en hij zeepte Peter in.

'Een straffe hand. Maar een intelligente hand en een gevoelige hand,' zei Papa.

'Dat zijn veel handen voor een mens,' zei een rekenaar.

'Staf, zo'n postje als leider van Vlaanderen, dat zou nog iets voor u zijn,' zei een grapjas.

'Hij zou direct de oorlog aan Brussel verklaren,' zei een strateeg.

'Brussel is altijd een Vlaamse stad geweest!'

'Dat gaat ge daar in 't Frans moeten uitleggen,' zei een practicus.

'Ik zou er het Vlaams inkloppen!' brieste Papa.

'Staf, ge zijt in de lijm aan 't schijten,' zei Felix de coiffeur. Papa keek hulpeloos naar het stenen gerimpeld gezicht van zijn vader in het sneeuwwit schuim.

==

Mama bracht een cadeau mee voor Louis van haar baas, Dokter Lausengier. Een Tintenkuli, met een beweeglijk naaldje als pen. Papa bekeek de pen.

'Dat zit nogal in mekaar! Het lijkt niks maar het is aerodynamisch, daar zijn ingenieurs mee bezig geweest en niet de stomste. Een Tintenkuli, de koelie van de inkt. De Duitsers, dat zijn ingenieurs en dichters tegelijk.'

'Wat vindt ge ervan, Louis, ge zegt niks.'

'Maar ik ken die mens niet, Mama, waarom geeft hij mij een cadeau?'

'Zomaar.'

'Omdat ge het kind zijt van zijn secretaresse,' zei Papa, 'is dat zo abnormaal?'

'Mag ik hem zeggen dat ge er blij mee waart?'

'Ja, Mama. Natuurlijk.'

'Zeg aan mijnheer de Lausenier dat Louis op zijn hurken zat, zijn handjes samenklapte en blafte: Danke Schon.'

'Staf, wees eens serieus.'

'Gij zoudt die mens op een avond bij ons moeten vragen, voor een glaasje,' zei Papa nadenkend.

'Maar we hebben niks in huis.'

'Dan ga ik een fles halen in cafe ''t Pennoen'. Wat drinkt hij 't liefst? Schnaps?'

'Courvoisier.'

'Wel, vrijdagavond bijvoorbeeld.'

'Vrijdagavond kan niet, want dan is er een diner voor de Generalkommissar van de Rustungsarbeit in ''Het Wallensteen".'

'Zondag dan.'

'Hij komt niet gaarne bij Belgen thuis, Staf.'

'Wij zijn geen Belgen, Constance, wij zijn Vlamingen, dat wil zeggen van een Germaans broedervolk.'

'Hij wil zich niet opdringen. Geloof ik.'

'Maar hij is welgekomen! Stel dat ik in zijn plaats zou zijn, ver van mijn heimat, ik zou het toch apprecieren.'

'Ik denk dat hij niet wil, vanwege de praat van de geburen en zo.'

''t Is toch wreed in de oorlog,' zei Papa. 'De beste bedoelingen vallen in het water in de oorlog.'

==

Ogenschijnlijk gedroeg de Kei zich tegenover Louis als tegenover de andere leerlingen, maar hij stelde iets uit, bereidde zijn nekslag voor, ook op dit ogenblik, terwijl hij heen en weer schreed, kaarsrecht in zijn toog, ook toen hij even naar de bloedende gipsen voeten van de Gekruisigde staarde, waarschijnlijk de argumenten bedenkend die hij tegenover diegenen zou stellen die beweerden dat er geen spijker aan te pas gekomen is op Golgotha en dat men bij een kruisiging handen en voeten vastbond.

Er heerste een lome inerte sfeer in de klas omdat de leerlingen, die dit vrij gauw konden onderscheiden, wisten dat de les er niet een was waarin men moest opletten, leren onthouden, omdat de Kei hen daar ooit over zou ondervragen, maar een van die expedities in niemandsland, waarin de Kei in een monotoon gemompel, kaarsrecht, letterlijk over hun hoofden preekte, geen vraag of tussenkomst verwachtte. Er is geen touw aan vast te knopen, het zijn oprispingen, verwijzingen naar een domein onnaspeurbaar ver van elk mogelijk lesrooster.

De Kei is er van hogerhand al voor berispt, maar kan het blijkbaar niet laten, dit delirium, dat Louis weigert te volgen niettegenstaande hij voelt dat het voor hem, als enige, bestemd is.

Toen stond de Kei voor het kruisraam. In de linkerbenedenhoek, achter het vuil glas waaiden de takken en twijgen en sprietjes van het schraal boompje, waarvan de bast onzichtbaar bleef evenals het beschermend ijzeren hek waarop de onhandig hangende Maurice de Potter werd gekruisigd. 'Dat alleen een god ons redden kan,' zei de Kei. Het klonk als een besluit van zijn betoog, maar zo klonken al zijn zinnen, alsof hij buiten adem was bij elke uitweiding, naar lucht hapte als bij waterpolo. 'Wij moeten hem voorbereiden in onze gedachten en in poeticis. Zodat wij straks, misschien heel gauw, voorbereid zijn op zijn verschijning en beschikbaar', en dan noemde hij God (zoals gewoonlijk de laatste weken) bij zijn joodse naam, niet Jehovah, wat een verbastering, een misverstand is, maar Jahweh, en het Vlaams in die jammerkreet, dat wee van Ja! Wee! klonk boers en platvloers. De Kei richt regelrecht een kool-git-minerale blik op mij, in poeticis noemt men dat: karbonkels, want hij heeft zich onbeschaamd avontuurlijk buiten deze stoffige kooi met leerlingen gewaagd om zijn vriend en neef en evennaaste en pluto-aristocratische beschermeling aan de zorgen van Mama toe te vertrouwen, dit vertrouwen is zonderling, wat heeft hij de laatste tijd?

'Beschikbaar zijn, ook voor zijn afwezigheid in ons verval.'

Binnen in zijn priesterkleed leek het staketsel broos geworden. Hij bewoog, alhoewel steeds stram als een officier, trager, behoedzamer, als een slaapwandelaar, hij slaapt niet voldoende.

'Hoe hem te bereiken? Alleen door de tussenkomst van mensen, dit kan niet genoeg beklemtoond worden in deze barre tijd, ikzelf heb dit nog maar kortelings totaal ervaren, alleen de mensen kunnen hem een naam geven en onder de mensen de meest vernederden, want dat vergat Eckart die zei: ''Hij verschijnt slechts als alle mensen hem noemen," vergat het of kon zich geen idee vormen van wat de mensen ooit voor beesten zouden worden, allen, want allen zijn schuldig de dag van vandaag, allen.'

(Peter zei langs zijn neus weg: 'Kei, de Collegemuren hebben oren.')

'Wij mogen hem alleen in de woestijn verwachten, in dat geval is hij nabij, want de woestijnen worden vermenigvuldigd al lijkt de overheersende dimensie om ons heen die van de uitbreiding, de veelheid te zijn waarin de beestachtige kudde overheerst en de tot theorie verheven middelmatigheid.' (In godsnaam, ga niet verder, stil, sst, suste, siste Peter ver weg.)

De Kei's slaapwandelende woorden hadden de vorm van zijn gemanicuurde vingers en die streelden over Louis' wang, raakten de dons naast zijn oren, en de Kei sliep staande terwijl de wiegende zachte dreun verder uit hem bleef vloeien, en de herfstzon werd warmer, vliegen zwermden om Louis' slapend voorhoofd, het waren fonkelende strontvliegen want Vlieghe was erbij.

==

Toen de Duitse cohorten in marspas door de Leiestraat en op de Grote Markt voorbijkwamen vond Louis met moeite zijn eerste opwinding terug, dit mengsel van vrees en verrukking dat hem vervulde toen zij, allen van dezelfde leeftijd, allen met hetzelfde bronzen gezicht (jongens eigenlijk, iets ouder dan hij), de stad Walle binnentrokken 'als door de boter', zei Tetje. Nu leken het gedresseerde mannen, voor de goede zaak in uniform gehesen. De aanslag en de overval op Belgie waren achter de rug. Omdat er geen vijand tegenover hen stond was hun katachtige woeste springensklare drift uitgeblust. Hij voelde zich vaag bedrogen door deze gewone mannen in Feldgrau. Alsof zij toen, in die zinderende meidagen vol schroot en kreten, een loze entree hadden gemaakt in een operette, met majoretten in doodshoofdpetten. Nu waren de doodshoofdengelen in de sneeuw en het ijs ingezet, om de Tartaarse moezjiks, die opgehitst werden door goddeloze volkscommissarissen, uit te roeien.

In de met middeleeuwse spijkers beslagen eikenhouten poort van het stadhuis waarboven een Leeuwenvlag en twee hakenkruisvlaggen hingen was een deurtje uitgesneden.

Nu of nooit. Nu.

Louis trok het deurtje open en vond op de binnenplaats het paneel met de Sol-rune, zege en zon, met de gotische letters Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen. Hij betrad de door monniken, krijgers en magistraten sinds eeuwen afgesleten blauwgranieten treden, in de richting van het geluid dat als de onregelmatige echo van zijn bonzend hart weerklonk, men sloeg met vuisten tegen een gecapitonneerde wand.

Een sproetige jongen in een groen hemd met zwarte stropdas zat aan een tafeltje met tijdschriften en folders onder het portret van de Fuhrer in zijn ijzeren harnas. Hij zei 'Heil Vlaanderen!' - 'Heil Vlaanderen,' zei Louis en dan de zin die hij de laatste dagen voor de spiegel had gerepeteerd: 'Seynaeve, Louis, komt zich melden bij de nsjv.' De jongen kruiste zijn harige armen, monsterde de rekruut, kwam overeind, trok de pijpen van zijn korte broek naar omlaag en verdween. Op het tafeltje lagen: 'Zingende Vendels', 'Kamp om Volkse Waarden', 'De Dietse Toekomst'. Ik heb de stap gedaan, de eerste. Zonder hulp of voorspraak of raadpleging van iemand. Als dat geen overtuiging is.

'Maar het is niet waar! Maar kijk eens wie we daar hebben!' Een joviale, zwaargebouwde jongeman in zwarte rijbroek met laarzen en kakivest wiens volblond gezicht Louis bekend voorkwam, waarschijnlijk omdat hij op Carl Raddatz in Stukas leek, kwam dichterbij. Het was de jongeman die Louis af en toe zag op weg naar school, in een lichtgrijs driedelig pak in de schoenenwinkel Genevoix van de Onze Lieve Vrouwestraat.

'Genevoix. Schaarleider. Gij zijt toch de jongste van de drukker Seynaeve?'

'Ik ben enig kind.'

'Is het uw grootvader die u stuurt?'

'Nee. Ik kom mij aanmelden, Schaarleider.'

'En uw grootvader...'

'Die heeft hier niks mee te zien,' zei Louis snibbig. (Meteen mijn positie bepalen.) De toon beviel de sproetenjongen niet. Een Hottentot.

'Hoe heet ge?'

'Seynaeve Louis.' (Ik heb me toch al reglementair gemeld!)

'Wel godverdomme.' De leider sloeg zijn handen in zijn lenden, ging wijdbeens staan, niet ongelijk aan Mussolini in het filmjournaal en raakte met gestrekte vuist Louis' maagstreek in een vertraagde hoekslag. Het deed geen pijn, de jongeman had zijn slag afgeremd.

'Direct, direct de buikspieren spannen, direct als ge mijn hand ziet vertrekken.'

'Ik zag haar niet.'

'Allicht niet,' zei Genevoix.

In een stoffig zaaltje met Romaanse bogen dat Louis van ansichtkaarten herkende, zaten vijf jongens in turnkledij schrijlings op de grond en duwden hun gezicht in hun kruis, handen in de nek. Blazend telden ze hardop, zij waren tot drieentwintig gekomen, een van hen kon het tempo moeilijk bijhouden, hij heette Haegedoorn en zat in de Vierde Latijnse, hij haalde de vijftig niet, bleef amechtig, verdwaasd zitten.

Genevoix stelde Louis voor. Twee van de jongens trachtten zijn hand te vermorzelen, Haegedoorn zei: 'Seynaeve, wie had dat gedacht?' Toen moesten ze gehurkt zitten en luisteren naar de Schaarleider die - waarschijnlijk een ijzeren programma afwerkend want hij keek aldoor op zijn polshorloge - een lezing gaf over runen, tekens waarvan wij door ons achterlijk opvoedingssysteem nooit de grandioze betekenis hebben leren kennen. Het was vreemd dat een Schaarleider dit nog moest uitleggen. Een kind wist toch dat runen, van het gotisch runa (wat betekent: 'verloren dingen'), door de Scandinaviers gebruikt werden om bij hun God te geraken. De Schaarleider noemde het: 'het schrift om bij het Centrum van hun Wezen te geraken.' Zo kon je 't ook formuleren. De Schaarleider consulteerde af en toe een grauw boekje en zei dat Odin, vanaf de berg, waar hij leefde tussen doodsstrijd en wedergeboorte, sprak: 'Ik heb de runen geheven, de twijgen waarin de tekens van het Noodlot geschreven staan. Verstanden, Bosmans?'

Bosmans, een tengere, armoedig ogende jongen, ongetwijfeld uit de Toontjesstraat, knikte verschrikt.

'Vertel het dan op uw toer. Hoe zult ge het, als ge Stormer geworden zijt, doorgeven aan de Knapen? Begin maar, bij Seynaeve.'

Bosmans keek Louis aan met een hatelijke ratachtige blik. 'Die Odin heeft twee raven en die vertellen hem van alles, een paard met acht voeten en twee wolven, hij heeft maar een oog en meestal ziet ge zijn aangezicht niet dat hij wegsteekt onder een brede hoed.'

'Bosmans, wij zijn hier niet om te lachen. Het ging over runen!' brulde de Schaarleider. 'Verstanden?'

'Ah, ja. Wel, die Odin kent de runen.'

'Allicht!'

'Omdat hij negen dagen aan een boom gehangen heeft zonder eten of drinken.'

'En gekwetst door een speer,' zei Haegedoorn.

'Over de runen, Haegedoorn!'

'Die Odin,' zei Bosmans, lam, 'heeft de runen geslagen, eh, van de tekens, eh, van het Noodlot, eh, in de wortels.'

'Wortels,' zei de Schaarleider, 'Bosmans, is de mens een groente?' Men lachte. Louis ook. Genevoix, de leider, was een kameraad. Hij zuchtte.

'Gaan we wat schermen, Schaarleider?' vroeg een van de potige jongens.

'Mansveld, eerst komt de theorie. En daarbij, ik ben het die hier orders geeft!'

'Jawel, Schaarleider.'

Genevoix keek op zijn polshorloge en toen in zijn grauw boekje. 'Wat zegt de Proclamatie van Kortrijk? Het is wel een vraag die alleen aan Stormers moet gesteld worden, maar ik vraag haar aan u.'

Niemand wist het, Louis had er nooit van gehoord. Hadden de overwinnaars van 1302 na de Guldensporenslag in Kortrijk iets uitgeroepen, een soort onafhankelijk graafschap?

'Een volk een jeugd!' riep Genevoix. '''De gemeenschap welke wij opbouwen zal geen parasieten kennen. Maar volwaardige elementen in het raderwerk van ons volksleven. Elke kastegeest en partijpolitiek moet onver-bid-delijk uit de weg worden geruimd." Dat zei onze jeugdleider, dokter Edgar Lehembre, en ik stond op een meter van hem. Zijn er vragen?'

Omdat niemand iets zei en het onbeschoft was om de Schaarleider geen antwoord te geven en omdat hij maar meteen een indruk van onversaagde manmoedige knaap-uit-een stuk wou maken, zei Louis: 'In het College zegt men dat de nsjv tegen het katholicisme is. Wat moet ik daar op antwoorden?'

'Wie zegt dat? Wie is die men?' Genevoix' vol gezicht werd roze.

'Leraars.'

'Welke leraars? Namen!'

'Ja, namen!' zei Mansveld alsof hij de vesting van het College wou beklimmen, met de Hitlerjugend-dolk tussen de rotte tanden.

Haegedoorn zei: 'Ge kunt gerust spreken, Louis. Ik ken de namen ook.'

'Evariste de Launay de Kerchove,' mompelde Louis.

Genevoix schreef achter in zijn instructieboekje, 'De Launay, De Kerchove, wie nog meer?'

'Dat is dezelfde,' zei Haegedoorn. 'Hij heeft twee namen.'

'Ah, een nobiljon. Wij gaan hem leren.'

'Wat gaat ge doen?' zei Louis en toen snel: 'Schaarleider.'

'Dat college van u, dat zal terzijnertijd vervangen worden, wij gaan er een burcht van maken van de nsjv, het politiek katholicisme moet uitgeroeid met wortels en al.'

'Dat gaan we aan de principaal zeggen, he, Seynaeve!' (Haegedoorn, schreeuwlelijk, hier heeft hij een grote muil.)

'Hij weet het. Hij weet het,' zei Genevoix dreigend. Hij las voor. '''Wie niet beseft dat zijn leven en dit van zijn volk voor het opperwezen door de Voorzienigheid in bepaalde banen geleid wordt is geen nationaal-socialist. Wij herkennen het christelijk karakter van ons volk, wij streven de instandhouding ervan na en werken het in de hand." Zelf zou ik het niet beter kunnen zeggen. Want wat zijn we, kameraden, producten van een vulgair, zinneloos materialisme?'

'Nee,' zei Haegedoorn vurig.

'Zijn wij alleen maar blind instinct?'

'Nee,' zei Louis.

'Of instinct waar dat de wil uit voortkomt?'

Niemand antwoordde.

'Wat zeggen de Grieken?'

Niemand wist het. Louis zocht, vond agape, een woord van de Kei, hij smeekte de Kei om meer licht, hulp, kennis, maar alleen het stomme agape bleef hangen, en Grieks zou hij pas volgend jaar leren. Genevoix zei: 'Dat er een gevecht is, alles, van in het begin is alles surtout een gevecht geweest. En wat zegt Darwin?'

'Hij zegt zoveel,' zei Mansveld.

'Dat het bestaan een gevecht is voor het bestaan. Ja? Dus het doel in de wereld voor ons, Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen, is niet als lafaards weg te lopen voor het gevecht! Dat klopt toch als een bus? Ja? Maar dat gevecht moet gesublimeerd worden, en waarin?'

'In de Ubermensch,' zei Bosmans kordaat.

'Nee, Bosmans, in het menselijk genie.'

'Maar verleden week, Schaarleider, zeidt ge: in de Ubermensch.'

'Bosmans, dat was verleden week. Verstanden? In 't kort gezeid, zijn wij beesten, kameraden?'

'Nee,' riep Bosmans.

'Nee. En iemand moet het beeld van de mens in al zijn grootheid en zijn kracht hooghouden.'

'Dat zijn wij,' zei Bosmans.

'Precies.' Genevoix tastte, zocht. Sigaretten? Nee toch? Hij haalde een koperen tandenstokertje te voorschijn en peuterde er mee. 'En moraliteit, dat is een gewoonte die ons opgelegd wordt door kracht. Dat verstaat ge toch? Goed en kwaad, dat komt allemaal uit dezelfde bron. Ja? Als ge pastoor zijt, Seynaeve, en gij offert uw leven voor uw zogezeide God, als gij per se rechtvaardig wilt zijn lijk de meeste mensen af en toe, als ge ''Merci" zegt tegen het leven, daarachter ligt er altijd kracht. Ja?'

'Ja,' zei Louis. Het was waar. 'Maar in het College...' begon hij.

'Uw college,' zei Genevoix, haalde de tandenstoker uit zijn mond en liet een knallende boer. 'Dat is mijn antwoord.'

Men lachte. Men lachte Louis uit. Genevoix werd meteen daarop de kameraad, de allesbegrijpende vriend die vaak verscholen bleef in de betonharde leider.

'Gij zijt een peinzer,' zei hij. 'Dat zal u geen kwaad doen, peinst, peinst zoveel ge kunt. Maar ge moet niet alleen peinzen, maar ook een soldaat zijn van het peinzen, een dief, een verwoester van het peinzen. Ja?'

'Ja,' zei Louis vurig.

==

Dezelfde week stal Louis geld uit de portefeuille van Papa's jasje dat in de gang aan de kapstok hing. Hij betaalde er een voorschot mee op zijn uniform, groen hemd, fluwelen zwarte broek, oranje stropdas, zwarte muts met stormriempje, koppelriem met schouderriem, broodzak en het koppelslot met het deltateken. Hij poetste het koppelslot en harnaste zich, waste zich, kamde zijn haar op de kamer van Haegedoorn en de eerste keer dat hij door de straten van Walle liep, wist de hele stad er van, jaloerse jongens van het Atheneum stokten, met open bakkes, jonge meisjes glimlachten, een Gefreiter groette hem, 'Heil Hitler', tekkels blaften naar hem, de Leeuwenvlag op het Belfort flapperde. Terwijl het uniform nog lang niet compleet was, de Hitlerjugend-dolk ontbrak en enig kenteken van vaardigheid of sportproef. Haegedoorn naast hem merkte niks, de Hottentot.

In het lokaal op het stadhuis zat Genevoix in Der Adler te lezen met een sigaret in zijn mondhoek. Zijn gezicht verraadde opperste verbazing toen hij de nieuwe knaap zag, Louis tintelde al van trots toen Genevoix begon te lachen en te vloeken. Bosmans, die in zijn eentje schermoefeningen deed met een houten degen, nam de lach over. Daarna ook Haegedoorn die zich van Louis losmaakte en giechelend wees. Toen zag Louis het ook, toen pas, hij was vergeten, hoe kon dat, in Godsnaam? totaal vergeten zijn hoge schoenen aan te doen, hij had nog de bespottelijk gepunte, glanzende molieres aan die Tante Helene uit Nonkel Florent's kast had gehaald toen zij haar intrek nam in Nonkel Florent's kamer, niettegenstaande het jammerend protest van BoMama.

'Ik heb het u nog zo schoon gezeid,' zei Haegedoorn, het uitschot.

'Gij hebt mij niks gezeid,' schreeuwde Louis.

'Het is precies een danseur mondain,' zei Genevoix met een fatterig falsetto. Louis rukte de houten degen uit Bosmans' hand en richtte hem naar Haegedoorn, die hem voor deze schande had moeten behoeden. Met een katachtige sprong, het hj-Leistungsabzeichen op zijn borstzak waardig, greep Genevoix een van de twee sportsabels die aan de muur hingen, links en rechts van het portret van Albrecht Rodenbach, met een zwiep sloeg hij Louis' povere degen weg. Haegedoorn dook. De degen kletterde tegen de vloer. Louis wou hem oprapen, maar hij kreeg een schop in zijn achterste, een oorveeg en toen greep Genevoix hem bij zijn nieuwe stropdas. 'Men onderbreekt de schermles niet zonder mijn bevel, ja?'

'Ja, Schaarleider.'

Hij moest dertig keer pompen.

Tijdens het vertraagde steken en houwen keek niemand naar hem om.

Hij hees en zakte, kin bijna tegen de vloer, en haalde de twintig niet, zijn armen schreeuwden van de pijn en trilden, hij snakte naar adem, de stoffige ruimte tolde, kramp schoot in zijn kuiten en bleef er steken, hij liet zich vallen.

'Dertig,' zei Genevoix. 'Ja?'

Hij begon opnieuw. Het Gesticht met de onvoorspelbare nonnen had Louis hier niet op voorbereid. Peter ook niet. Niemand. - Van kinds af aan had men mij deze ijzeren discipline moeten opdringen. Ik zal de hardste onder u allen worden, mijn armen zullen als gevlochten staalkabels zijn, mijn hoofd als een staalhelm, mijn ziel zal haar vlammen bedwingen met een huls van asbest -. Maar zijn romp raakte geen centimeter hoger meer. Schop mij, trap mij met reglementaire Stiefel, ik ben onwaardig.

'Gij kunt volgende week een paar schoenen komen halen in onze winkel,' zei Genevoix toen zij alleen waren. 'Ik kon dat niet zeggen waar de anderen bij waren. En dat haar van u, kan ook niet.' Voor Louis naar huis mocht, knipte Genevoix zijn haar, zoals het hoorde, de lengte van een lucifer. Met zachte vingers, die van een kameraad.

==

Met zijn nieuwe, onbuigzame, hoge schoenen met stompe punt (hij had aan de jaloerse Haegedoorn beloofd dat die ze af en toe mocht aandoen) stond Louis op wacht, benen gespreid, de wimpel vastklemmend. De 'Flandria', het gebouw van de anglofiele Franskiljonse tennisclub van weleer waar een Hauptmann van de divisie Gotz von Berlichingen werd gefeteerd ter ere van een onderscheiding aan het Oostfront, lag in een park met honderden verschillende kleuren geel en groen, en bomen die Maurice de Potter allemaal bij naam had kunnen noemen. De auto's waarvan Vlieghe de merken had kunnen noemen, zaten volgepropt met officieren en reden tot vlak bij het bordes, remden met een kelig gerasp. Alle officieren huppelden de arduinen trap op, dat werd hun zo geleerd, generaties lang. BoMama's broer Honore, de Majoor, zou daar een lesje van kunnen leren. Belgen huppelen nooit, generaties lang. Genevoix is binnen en verzorgt het buffet. Geen taak is minderwaardig als zij de goede gang van zaken dient. Louis vroeg zich af wanneer hij Jef van de Wiele zou te zien krijgen, of hij zijn bijnaam Jef Cognac verdiende, of je 't aan hem kon zien zoals aan Nonkel Armand. Jef van de Wiele was een boezemvriend van de familie Genevoix, beweerde de Schaarleider. Hij had een persoonlijke lijfwacht, vijftig man in het zwart en zilver, die vuurwapens mochten dragen. Wanneer zou er een gunstig moment opdagen om aan Papa te verklappen dat hij dienst genomen had bij de nsjv? Op het ogenblik dat Papa de diefstallen zou ontdekken? Het moest in ieder geval voor volgende maand, want dan ging de hele afdeling met een bus van de Organisation Todt naar Keulen om er de Deutsch-Flamische Kulturtage bij te wonen.

De brug tussen geestes- en handarbeiders. In Keulen zou Wies Moens spreken, een Vlaamse Kop als geen tweede die in een Belgische kerker opgesloten zijn hartverheffende Celbrieven had geschreven die Louis, alleen, hardop, tot tranen toe bewogen, tegenover zichzelf in de spiegel voorlas. Kunst die schoonheid zocht. Want wij hebben te lang gemeend dat het geheim van het leven in het donkere en het hatelijke te zoeken was. Wat wij als schoonheid moeten begrijpen stroomt uit de oergrond van het leven en die is elementair en gevaarlijk, ja? maar daardoor betovert en bedwelmt zij de mensen, een vlam die licht is, ja? een verzengende zon en het is niet toevallig dat een rollende zon het teken is van het Duitse volk en nu ook gedeeltelijk van het Vlaamse volk. Cyriel Verschaeve zegt: Onze moeilijke tijd vraagt naar de snelle, ganse, beslissende daad! Wel, geniale priester, ik heb mij gemeld, ik sta hier mijn plicht te doen.

Zo mijmerend (zei Louis onhoorbaar), zo het verkeer en de natuur onderzoekend (zei hij binnensmonds) droom ik, schildwacht Seynaeve, 'en ik zie door de nevelen der tijden een groot volk stijgen uit wilde reuzenstrijden'.

Al die ij's.

En daar, wat zijn dat, Maurice, eiken? Het is loofhout, eeuwenoud, staat in goud. Drie ou's. Zomereik? Steeneik? Maurice, ik mis je. Je was vast nooit met me meegegaan, die dappere dag in het lokaal van het stadhuis.

Dwars door de struiken zag Louis zijn moeder. Zij droeg een elegante, nooit eerder geziene beige deux-pieces. Verkleedde zij zich zoals hij, elders? In de erla-fabriek? Zij bracht een glinsterend metalen lepeltje met pistache-ijs naar haar mond en toen ze de helft van de groene klodder met een zichtbaar wiebelende tong had opgelikt bracht ze het vonkend lepeltje naar de lippen van een man met kortgeknipt haar, een langneuzige veertiger in een wit hemd met korte mouwen. De man klemde de lepel tussen zijn tanden, lachend probeerde Mama de zonderlinge metalen pin die de man in een soort lepelaar veranderde, terug te trekken.

De wimpelstok in de vuist van de schildwacht verroerde niet, de vlag met de Delta in de klauwen van de Blauwvoet waaide niet, maar de schildwacht die de opdracht had te waken, raakte in paniek. Wat doet mijn moeder hier? Hoe kom ik hier weg? Overigens, hoe kom ik weg als ik moet plassen. Ik moet nu, onbedwingbaar, plassen. Hij riep Haegedoorn toen die langskwam met een zilveren schaal schuimgebak, als de nonnen in het Gesticht 's winters voor zonsopgang met hun schop gloeiende rokende kolen. 'Psstt. Psstt. Ahum.'

Haegedoorn kwam en zei: 'Nu niet. Ik heb er zes opzij gelegd. Voor straks.'

'Wat?'

'Van die nonnenscheetjes hier. Elk drie, straks.'

'Haegedoorn, kunt ge mijn plaats niet innemen?'

'Zijt gij zot?'

'Ik word ongemakkelijk.'

Haegedoorn ging weg. Louis vroeg aan zijn moeder: Ga weg, zonder mij te zien, alstublieft, het is niet fair, ik kan hier niet weglopen, mij niet voor u verbergen, omdat ik het bevel opvolg en dat moet, onvoorwaardelijk, nicht rasonieren, daarom kan je mij zien, en dat mag niet.

Binnen zong men: Mein Schatz muss ein Matrose sein und so sturmisch wie die See und treu sein muss er mir allein, denn ich sag ihm sonst ade!

Sturmisch. Koude rillingen. Ik krijg diarree. Want de man in het tennispak stond op. En Mama ook. Louis wendde zijn gezicht af zover hij kon, een schildwacht in profiel die toevallig helemaal aan de andere kant van de verre zee iets dreigends ziet, hij zag Bosmans die een voor hem veel te grote landsknechttrommel op zijn buik droeg. Dat bespeurde de schildwacht van wie de ingewanden klotsten.

De voetstappen naderden, samen met het gekef van een klein hondje en gescharrel in het grint. 'Dann schmeckt doch jeder Kuss von ihm, nach mehr nachmehr, nachmehr,' zong Mama mee met de verre soldaten die gewond en verminkt van het Oostfront terugkwamen en die dus het recht hadden zoiets te zingen. De man was langer dan Papa en die was een meter vijfenzeventig. Op de tip van zijn lange, dunne neus zat een schram. Hij had een gouden kies. Zijn smalle ogen stonden schuin en tegen zijn naakte geschoren slapen zaten twee meisjesoren geplakt. Op zijn verder smetteloze witte lange broek was op de hoogte van zijn rechterknie een bruinrode vlek, de grootte en de vorm van een kinderhand. Hij zei met een bedaarde, vaag spotzieke stem: 'Was ist los, Constance?' (Konstanz)

En de Bestendige, Onveranderlijke, Trouwe sprak tegen hem in een rad, hel Duits, nee, het was tot het goor wit keffertje met een blauwe strik dat aan Louis' schoenen likte.

Mama kwam vlak voor hem staan, als voor een kooi in de dierentuin van Antwerpen waar zij beloofd had dat wij heen zouden gaan. Haar wijde tedere ogen. Haar beweeglijke scharlaken geverfde lippen in hartvorm.

Zweetdruppels in Louis' wimpers. Hij durfde zijn mouw niet naar zijn gezicht te brengen, zijn hand bleef onwrikbaar op zijn heup, een smeltende druppelende sneeuwman is de schildwacht.

'O,' deed Mama. En toen: 'Zeg eens, jongen, hoe heet gij?'

'Louis.'

'Er heisst Louis. Wie mein Sohn.'

'Ach so,' zei de man.

'Hebt gij het niet te warm, met die dikke kousen?'

'Nee.' (Neen, Mevrouw. Nee, Mama, Mama.)

'Gij hebt zulke kloeke schoenen aan. Zij zijn nieuw, zie ik. Knellen ze niet? Niet een beetje? Want ge hebt nogal grote voeten, zo te zien.'

'Heil Vlaanderen!' zei Louis bits.

'Heil! En doe zo voort, vent.' Mama's parfum slaat in zijn gezicht, zij trekt zijn stropdas met de lederknoten dichter aan tot de twee punten gelijk hangen. 'Deugniet,' fluistert ze en kijkt niet meer om. De naden van haar kousen zitten recht. Het hondje springt tegen de witte flodderige broek van de man. 'Tsjuus,' zei de man nog.

Toen hij knorrig thuis kwam met allerlei verklaringen klaar, vooraan in de mond, gaf ze geen kik. Pas toen ze gekaramelliseerde knolraapjes opschepte, knipoogde ze naar hem. Papa was opgewekt omdat zij het ook was.

Zij kwam in Louis' kamer zonder te kloppen, zoals zij anders altijd keurig deed, zoals hij haar gevraagd had. ('Ge hebt gelijk, ge zijt geen kind meer,' had ze gezegd, ernstig knikkend.) Zij ging op zijn bed zitten, hij schrok, haar been, met de roze pompon van haar muiltje wiegde op tien centimeter van de handdoek waarin het zaad nog niet opgedroogd kon zijn.

'Het was zulk een schoon weer vanmiddag en mijn baas zei: ''Wat ben ik dwaas om binnen te zitten en er is toch niet veel te doen met 't transport dat gisteren vertrokken is, ik ga tennissen, gaat ge mee?" - Deugniet, hoe lang zijt ge al bij de Hitlerjeugd?'

'Het is de Hitlerjeugd niet.'

'Ah, nee?'

'Nee. Het is de nsjv.'

'Dat is toch hetzelfde.'

Wat kon een vrouw toch stom zijn! 'Zij hebben om te beginnen al een andere vlag, een hakenkruis op de mouwband, een koppelslot met ''Blut und Ehre", een Siegesrune...'

'Waarom hebt ge dat voor ons weggestoken?'

'Ik wil eerst mijn sportkenteken krijgen.'

'Hoe vindt ge hem?'

'Wie?'

'Henny.'

'Henny?'

'Ja. Ik heb er in het begin ook moeten om lachen. Maar in Duitsland is Henny ook een jongensnaam.'

'Hij is lang.'

'Is dat alles?'

'Ja.'

Zij doofde haar peuk in het schaaltje van de cactuspot. 'Ik hoor het al. Er is met u niet te redeneren. Gij zijt weer aan het nukken. Wat heb ik nu weer misdaan?'

Zij keek over zijn schouder naar zijn schrift waarin hij de karikaturen van Churchill, Roosevelt en Stalin natekende.

'Lastige vent,' zei ze. 'Maar wij gaan overeenkomen. Gij zegt niet aan uw vader dat ik in de 'Flandria' was, want hij is al zo nerveus de laatste dagen en ik zeg niets van uw uniform en van uw nieuwe schoenen. Akkoord? Zijn we gezworen kameraden? - Ja? Gij staat er echt schoon mee, met uw kostuum. Ik had u zelfs niet herkend. Ik dacht, God, wat een flink ventje staat er daar op wacht!'

'Zevert niet.'

'Toch is 't waar, ik zweer het.'

'Op het hoofd van uw kind zeker?'

'Mens, wat maakt gij het toch moeilijk voor uw eigen. Ge zijt precies uw vader.'

'Merci, Mama.'

'Gaarne gedaan, mijn kind.'

==

Papa stond in het naar een nieuw soort zure drukinkt geurend atelier de drukautomaat schoon te maken met een zwart olievodje. Papa hield van de Heidelberger. Minder van de cilinderpers met zijn vele metalen zenuwen die, stoffig grauw als een ziek monster, te wachten stond op betere tijden.

Vandam, de meestergast, drukte een doodsprentje op de degelpers. Een tekening van Dolf Zeebroeck, de kunstenaar die al vanaf de jaren twintig volksverbonden was en die het zinloos moderne heeft aangepast aan de kunstzin van ons volk, begrijpelijk gemaakt voor de minst kunstzinnigen onder ons.

Marnix de Puydt noemde hem de Toorop van Westvlaanderen. Hij woonde in de Kanunnik Vanderpaelestraat in een modern huis met overvloedig veel kamerplanten en een vrouw en zes kinderen, hij werd niet geapprecieerd zoals het hoorde omdat hij zo gewoontjes onder ons woont als een Wallenaar, een kunstenaar moet dood zijn of ver weg wonen, je ziet Rubens of Arno Breker niet met een rieten mandje boodschappen doen in gezelschap van drie bleirende kleuters.

==

Vandam keek niet op van zijn werk, hij was nors omdat de boksclub die hij had opgericht in de Zwevegemstraat, de Kid Vandam-Club, na zes maanden al dreigde failliet te gaan, terwijl toch, vooral nu, gezond sport-en-spel de mensen samen kon brengen, hun zorgen kon doen vergeten, maar het was weerom hetzelfde liedje, de mensen, vooral die van Walle, willen geen solidariteit, ge moet het ze leren, hen ertoe dwingen desnoods met de harde, de boksende hand. Waarschijnlijk beschouwde Vandam, die als een goochelaar vingervlug de doodsprentjes wegrukte tussen degel en inktrol, de lijdende Christus die aan het zwart vlak van de balk genageld stond als een onvoldoende getraind weltergewicht. Dolf Zeebroeck had de Heiland lang niet met zulke bultige, onmenselijk strak gespannen spieren getekend als bijvoorbeeld de discuswerper op het affiche, door Papa verleden maand gedrukt, van de Sport-Wettkampf waarin Schaarleider Genevoix het schermen met de degen moeiteloos gewonnen had. Jezus staat overigens op een voetplankje en dat is goed gezien van Dolf Zeebroeck, want de handpalmen van een mens van dit gewicht, hoeveel woog Jezus? zouden scheuren, hij zou vooroverploffen boven op de twee in profiel gebogen treurende vrouwen (die sprekend op hem lijken - en op de bij de Vlaamse vlag stervende Sneyssens in 1452, op Gudrun van Rodenbach, op Machteld in De Leeuw van Vlaanderen, en voornamelijk op zijn eigen echtgenote Miriam). Onderaan stond in het neogotisch schrift dat Zeebroeck ook ontworpen heeft: 'Hij werd verbrijzeld om onze misdaden en door zijn striemen worden wij genezen.' Er waren geen striemen te zien.

'Wat hoor ik?' zei Papa. 'Dat ge bij de nsjv zijt? En ge zegt me daar niks over? Ik moet het van wildvreemden horen?'

'Van wie?'

'Van Theo van Paemel.'

'Dat is geen vreemde.'

'Ik weet dat ge het doet om mij te kloten. Spreek me niet tegen. Ik heb het aan uw klein verstand gebracht dat wij ons erewoord gegeven hebben om geen officieel lid te worden van welke organisatie dan ook behalve van het Rode Kruis. Gij dwingt mij nu om naar Brugge te gaan, zeven acht uur op de trein om het aan de bisschop uit te leggen dat ge u in een vlaag van koleire of van gewoon zottigheid in een uniform hebt gestoken. Ik zal zijne Eminentie maar niet vertellen dat het was om mij belachelijk te maken.'

'Belachelijk? Bij wie?'

'Bij mijn kameraden van het vnv! Naessens, de Gewestleider, heeft me al twintig keer gevraagd: Waarom is uw Louis niet bij de Dietse Blauwvoetvendels? en iedere keer heb ik hem gezegd dat ik u niet wilde dwingen.'

'Maar de Blauwvoetvendels zijn opgenomen in het nsjv.'

'Maar wij, Seynaeves, mogen niet. Anders trekt de bisschop zijn handen af van mijn vader!' De desperate klaagzang van Papa leek op die de vrouwen in Arabische landen aanhieven bij een begrafenis in de voorfilm voor Hallo Janine met Marika Rokk.

'Staf, zend hem donderdag maar naar de Club. Ik zal hem wel temmen. Na drie ronden schaduwboksen zal hij geen pap meer kunnen zeggen,' zei Vandam.